Veertien zwoele nachten op Cuba...

 

 

        Per fiets op zoek naar de kern van deze communistische

 

         

                                       volksrepubliek.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Loek Hofstede

Sleeuwijkse dijk 14

4251 XA  Werkendam

E-mail: loekhofstede@hotmail.com

Inleiding

 

Eens in de paar jaar wil ik op een primitieve manier een paar weken door ‘n vreemd land trekken. Voorwaarde is dat het landschappelijk de moeite waard moet zijn. Ik had deze keer voor Cuba gekozen en het leek me gezien de staatsvorm een veelbelovende keuze. Het zou mijn rustig voortkabbelend bestaan weer eens flink opschudden, waardoor ik alles weer in het juiste perspectief kon zien.

Ik wist inmiddels dat zo’n trip altijd een niet voorspelbaar aspect naar voren zou brengen. Het avontuurlijke in mij tintelde, waarmee zou Cuba mij verrassen?

Foto’s van de tocht zijn te bekijken in dit fotoalbum.

 

Woensdag 27 februari 2002

 

Bijna twee dagen heb ik op mijn fietstassen moeten wachten. Pas toen ik ze vertelde dat ik de eerste vlucht terug naar Madrid wilde nemen, kwam men in actie. Ik moest me de volgende ochtend melden bij de ‘Lost&Found’ balie. En jawel daar stonden ze ineens voor me. Een van de tassen was gemerkt. Er zou verboden electronische apparatuur inzitten! Het was de Lowdriver-tas met de Coleman brander, een pannetje en een flesje brandstof. Ze verontschuldigen zich uitgebreid! M’n oorspronkelijke plan om door te vliegen naar Santiago de Cuba en dan terug te fietsen naar Havana liet ik varen. Ik kon het niet meer opbrengen om nog eens een dag op het vliegveld te moeten rondhangen. Ik wilde nu waarvoor ik gekomen was: fietsen. De eerste nacht had ik in de aankomsthal geslapen. M’n matje en slaapzak had ik met de fiets verpakt. ’s Morgens om 4.00 uur was de hal vol drukpratende Cubanen met telkens de schelle klanken uit de luidsprekers dat de passagiers nu toch wel snel naar de gate moesten gaan…

De tweede nacht heb ik buiten geslapen. Een stukje lopen ver weg van het lawaai. Wel nog in de kerozine- en vooral benzinedampen. Want dat is het eerste wat hier opvalt: mooie oude Amerikaanse auto’s uit de jaren 50 en 60 maar alle met dikke rookwolken. Ik werd wakker toen de zon al warm was. Van uitslapen kwam niet veel. Twee militairen kwamen me vertellen dat dit verboden was, no pase.

Ik moest dwars door Havana de grote snelweg richting Santa Clara vinden. Maar wat een belevenis! Een verzameling voertuigen in alle leeftijden, kleuren en grootte: mooie oude Amerikaanse bakken, fantazieloze Russische auto’s en nieuwe Japanners. Grote afgeladen bussen, open vrachtwagens vol met Cubanen, motorfietsen met en zonder zijspan en allemaal met zwavelrijke en roetende uitlaatdampen. En dan heel veel fietsende Cubanen, allen met een doos en/of passagier. Aan de fiets was alleen het hoognodige aanwezig. Zadel , remmen, licht, spatborden, versnelling waren voor de Cubanen overbodig.

Het fietsen in Havana gaf me direct al een veilig gevoel. De wegen waren breed en het meest rechtse deel was voor de fietsers. De auto’s respecteerden de fietsers zeer, want daar had Castro via zware straffen wel voor gezorgd. Havana  was als stad voor mij een volkomen nieuw fenomeen. Geen reclameborden, geen bewegwijzering, alleen af en toe grote borden met Marxistisch teksten. Soms een klein bord naar het Lenin-park of de Via Blanca, maar de bewegwijzering had nooit een vervolg en je was dus aangewezen op Cubanen, Nu was dit geen probleem! De Cubanen waren vriendelijk en behulpzaam, had ik uit de boekjes. En dat was nog zwak uitgedrukt. Je hoefde maar te stoppen met je fiets en ze stonden al naast je om je te helpen. Als buitenlander, want in een oogopslag ben je dat ondanks de grote verscheidenheid aan kleuren, dacht ik eerst dat mensen het een gunst vonden je te helpen, maar de onderlinge saamhorigheid is groot. Wellicht wat aangewakkerd door de moeilijke situatie, maar ongetwijfeld een basiseigenschap van Cubanen.

Het vinden van winkels zonder opschrift geeft in het begin wat problemen, maar ze zijn vooral klein met weinig op de schappen. Je ziet een enkel fruitstalletje. Wel veel drankwinkeltjes en kleine restaurantjes. Als ik een maaltijd bestel neem ik vaak nog een tweede bestelling. Met 5 boontjes en 6 frietjes en een flinterdun biefstukje kom ik met mijn Hollands ingestelde maag en tegen de wind op de fiets niet ver. Zo probeerde ik de tweede te verantwoorden.

 

Donderdag 28 februari 2002

 

Gisteren heb ik veel gefietst. Ik wilde van de 6-baans autoweg af. Bovendien was het landschap verre van inspirerend. Wat koeien, veel rietsuiker en een grote sinaasappelplantage waar ik een uur voor nodig had om weer in een ander landschap te komen. Buiten Havana was het nog licht glooiend geweest. Hier was het vlak en saai. De wind soms voor, maar vooral veel tegen. In verband met de vieze rookpluimen ben ik links gaan rijden. Ik was niet de enige en bovendien, dacht ik in het land van Fidel, geen verkeerde keuze.

Langs de wegen wat lokalen. Boeren die op de fiets met hun koeien in de weer waren, of arbeiders die bewapend met hun machette het gras maaiden. Met 2 of 4 ossen werd hier veelal het land geploegd. Een enkele keer zag ik er twee sterke negers voor staan. Ik dacht dat de tijd hier maar 50 jaar stil was blijven staan!

 

Vrijdag 1 maart 2002

 

Gisteren laat had ik ontdekt dat m’n achterband op vijf plaatsen was opengescheurd. Louter slijtage! Voor vertrek had ik bijna alles aan mijn fiets laten vernieuwen, behalve m’n banden. Ik besloot een stuk binnenband van een auto op te rapen. Er lag hier weinig langs de wegen. De Cubanen gooien niets weg wat nog hergebruikt kan worden. En anders wordt het wel opgeraapt door schuimende Cubanen langs wegen en stranden. Restanten buiten- en binnenbanden lagen er echter te over. Ik ging hiermee een zijpad in en achter een bosje vond ik een rustige plek om een noodreparatie uit te voeren. Ik zat er nog maar net toen een paard met wagen en twee Cubanen (vader en zoon?) van het pad afdraaiden. “Problemas?”, “Si, problemas” antwoordde ik. Ik probeerde ze uit teleggen dat ik met de gevonden binnenband een versteviging onder mijn slechte buitenband probeerde te maken. Ze begrepen het direct, sprongen van hun wagen af en begonnen mee te helpen. Ik had direct in de gaten dat het handige jongens waren en liet ze hun gang gaan. Als de zoon het niet goed deed corrigeerde de vader. Ik gaf ze een flesje Bols uit Holland. “Aha,. het land van de bloemen”.

Net toen het begon te schemeren, rond 6 uur, bereikte ik Australia. Een klein dorpje waar ik rechtsaf van de snelweg kon naar de Varkensbaai. Hier had Kennedy en c.s. geprobeerd om Cuba in te lijven, maar door een aantal strategische blunders had Cuba de aanval in 48 uur weerstaan en als David de grote Noorderbuur Goliath verrassend verslagen! Als je in Cuba geïnteresseerd bent, moet je op deze plek geweest zijn, vond ik.

Er was een groot natuurpark met krokodillen, mooie stranden en koraalriffen niet ver van de kust.. Voordat ik het binnenland indook, at ik een biefstuk met wat frietjes en bestelde later nog een tortilla. Ik raakte bij het weggaan aan de praat met een Cubaan die me vroeg of ik uit Holland kwam. Hij was er geweest en kende zowaar nog enkele woorden. Wat was ook weer het andere woord voor bier, vroeg hij me. Het leek me een gezellige drinker. Het was inmiddels donker geworden. Ik moest de jongetjes letterlijk van me afschudden. Ze wilden me een ‘casa particular’ aansmeren. Door hun huisje beschikbaar te stellen aan toeristen konden ze tenminste nog wat dollars verdienen. Misschien deed ik het nog wel een keer, maar voor de luxe hoef je het niet te doen. De mensen, zeker buiten het toeristencircuit, zijn straatarm. Ze moeten al hun inventiviteit aanwenden om in leven te blijven. Na het instorten van het Sovjetrijk, werd het lucratieve verdrag, suiker voor olie, opgezegd. Na twee mislukte rietsuikeroogsten, slecht management door de staat, en het ineenstorten van de suikerwereldmarkt komt een land in de problemen. 60 % van het land is bebouwd met suikerriet. De staat kan via het bonnenboekjes-systeem steeds minder geven. Inmiddels hebben de mensen al de helft van hun kippen en koeien opgegeten. Ondanks het feit dat de regering zegt dat je bij wijze van spreken nog beter een moord kan begaan, dan je eigen koe opeten!

Ik vond toch nog een behoorlijk plekje achter een klein bosje en sliep heerlijk onder de sterren…

Het is vandaag een warme dag. Zon, in tegenstelling met de eerste dagen. Ik moest oppassen dat ik niet verbrandde, Wind en bleke Hollandse winterhuid deden het ergste vrezen. Op een terras in Playa Large kocht ik een mooie doos dikke sigaren ‘Montechristo’. Een jongeman wenkte me vanachter een boom om te komen. Hij werkte bij een sigarenfabriek en kreeg af en toe een doos. Hij en zijn vader rookten toch niet en hij verkocht ze daarom. Hij had kinderen en kon het geld goed gebruiken. Van het verhaal geloofde ik niets maar de jongen ‘oogde’ goed en ik gunde hem het geld. Hij deed zaken achter de dikke laurierboom op het Caribische strand. Een betere plek voor een zwarte markt kan je je niet voorstellen.

Ik fietste naar de volgende badplaats, Playa Giron. Het was hier een goede plek om te duiken, er waren mooie witte palmboomstranden. Ik had de eerste dagen flink wat kilometers gemaakt, ongeveer 250. Zou ik een rustdag nemen?

Ik probeerde te bellen naar m’n dochters, maar in het staatshotel werkte geen enkele telefoon. Ik merkte dat het me al niet meer verbaasde.

Het is hier om 7 uur ’s avonds pikkedonker. De fietsers rijden dan nog wel een uurtje zonder licht rond. Soms zie je ze drukke wegen oversteken. Zeker de donkere Cubanen kan je als automobilist onmogelijk herkennen. Maar het gaat allemaal goed. Als ‘lonely traveler’ werk ik me weer door een haag van “casa particular?” vragende Cubanen heen. Ik zag vandaag veel mooie vogelsoorten: roerdomp, grote zilverreigers, purperreigers en flamingo’s. Tevreden kroop ik in m’n slaapzak op het witte koraalstrand, weer een prachtige dag.

 

Zaterdag 2 maart 2002

 

Het was een mooie nacht aan de Caribische zuidkust van Cuba. Onder een paar palmbomen dichtte ik me weer een zwoele nacht toe met veel sterren, maan en wit zand. Waar ik echter niet op gerekend had waren de muggen. Ik had een muggennetje voor over mijn hoofd, maar besloot het niet te gebruiken: dat zou helemaal benauwd zijn. Het gevecht duurde tot middernacht totdat die kleine rotinsecten het opgaven. Waarschijnlijk genoodzaakt door de oosterstorm die inmiddels opgestoken was.

‘s-Morgens was de wind nog steeds stevig en ik moest naar het oosten. Ik besloot wat kaarten te kopen en nog maar weer eens proberen te bellen.

Ik verstuurde elf kaarten. Bij de mollige vrouw van het postkantoortje moest ik twee kaarten meer betalen. Ze had ze tweemaal geteld en ik dacht dat het haar manier van overleven was en liet het zo. Na de transactie kwam ze plots nog met een doosje cigarillos onder haar bureautje te voorschijn. Dat vond ik net iets teveel van het goede en ik weigerde.

Ik besloot de kleine weg langs de kust te nemen. Na ongeveer 20 km boog deze af naar het noorden en zou uiteindelijk via betere wegen tot Santa Clara leiden. Het was even wennen toen het asfalt op was en overging in een hobbelige zandweg vol stenen. Ik kwam hier niemand meer tegen. Ik kon me dus even op het fietsen concentreren. De mensen langs de weg zoeken allemaal contact met je: ze zwaaien, of steken bewonderend hun duim op. Ik probeer te verstaan wat ze roepen en groet terug. Ik ga me als een bekende held voelen die een ererondje door het land rijdt. Bij een kleine nederzetting, waar ze o.a. houtskool maken, vroeg ik aan twee oude vrouwtjes of dit de weg naar Santa Clara was. Alsmaar recht door. Er kwam een signor bijstaan en waarschuwde dat het ver en moelijk was. Hij inspecteerde mijn banden, keek streng naar m’n fiets en liet me doorgaan. Ik liet hem niet mijn slechte achterband zien. De reparaties hielden goed stand, maar op deze zeer hobbelige weg werden ze wel zeer op de proef gesteld. Ik moest vanwege het gewicht de achterband maar om mijn voorwiel leggen.

Bij een dorpje dacht ik een winkel te ontdekken. Ik ging naar binnen. Het was een bonnenverdeelcentrum. Er lagen wat knollen en wortels op de grond en er stonden wat halve zakken rijst en suiker op de schappen. Zoals overal waar iets verkocht werd hield een persoon zich bezig met de administratie. Alles werd opgeschreven, ieder pilsje of zak chips kwam in de boeken. Als je met een dollarbiljet van 50 of hoger betaalde dan ging het nummer van het biljet met het nummer van je paspoort, geboortedatum en naam vergezeld van twee handtekeningen in een groot boek.

Ik vroeg in het verdeelhokje of ze brood hadden. Nee. Toen ik naar buiten liep wenkte een man me en zei dat hij wel een brood voor me had. Ik ging mee naar zijn huisje en hij kwam met een half voorgebakken stokbrood en vroeg of dat goed was. Ik had de hele dag nog maar één sandwich op en had een flinke honger. Ik zei ja, en ze vroegen wat ik er dan zowel opwilde. “Tomatas”, antwoordde ik in de hoop dat ze dat toch wel hadden. Het was de eerste keer dat ik bij Cubanen thuis was. Ik keek mijn ogen uit. Het was een drie-generatie-gezin zoals zoveel voorkomt. Ze kookten op houtskool. Hadden geen electriciteit en het water kwam uit de put. De jonge oma was bezig een kip te slachten. We zaten buiten. Hij bleef maar vragen of ik mee wilde eten met de kip. Het was een magere soepkip en met nog vele hongerige ogen voelde ik me met m’n brood al verlegen en had ik niet de minste moeite om resoluut “no, gratias” te zeggen. Het zag er ondanks de armoe, erg schoon uit. Om het droge brood weg te krijgen moest ik er veel bij drinken. Ik dronk mee uit de put! Ik maakte een foto van het gezin, nam afscheid en stopte ze een fooi in hun handen. Ze weigerden pertinent. Gelukkig bood de spaarpot van het kind die rondliep mij redding. Ik werd door de hele familie uitgezwaaid en ik had nog net tijd om voordat het donker was, naar een geschikte slaapplaats uit te zien. Onderweg waren mijn gedachten bij het Cubaanse gezin. Gelukkig-ogende mensen als je niet beter wist. Diep in hun hart waren ze ontevreden over hun leider, maar spraken er niet openlijk over. Ik was blij dat ik wat weggeef-dingetjes meegenomen had. Hij had veelbewonderend geknikt na een slokje whiskey  uit zijn ontvangen flesje.

Ik fietste door tot het donker was en vond zowaar een mooi weiland. Na al het suikerriet en bosjes, was dit een plek met een mooie horizon. Je blijft Hollander nietwaar!

 

Zondagdag 3 maart 2002

 

Ik sliep vannacht goed, het duurde lang voordat het licht werd. Ik kwam snel uit m’n slaapzak waar ik halverwege de nacht pas ingekropen was. M’n slaapmatje was lek. Snel inspecteerde ik m’n banden, beiden leeg. Afgesnoeide takken van een doornhaag waren door het gras overwoekerd. Ik lag zeker 5 meter van de haag af, maar de doorns hadden hun werk gedaan. Om 5 uur ’s-morgens stopten de eerste cowboys al om te vragen of alles wel goed met me was. Het gaf me ook wel een veilig gevoel. Als ik in deze verlaten uithoek van Cuba een been zou breken, zou ik in no time in een ziekenhuis liggen. Gezondheidszorg, onderwijs, en andere openbare voorzieningen zijn goed geregeld.

Toen ik mijn buitenbanden van achter naar voor verwisselde en de binnenbanden plakte, kwamen er telkens Cubanen me helpen. Ik heb m’n fiets uit het ‘weiland’: gedragen!

Het was weer een hete dag en ik zit uit te puffen in een restaurantje weer aan de snelweg naar Santa Clara. Het is een belevenis hier te fietsen. De mensen fietsen hier veel maar alleen van huis naar hun werk. Als je ze vertelt welke tocht je van plan bent te maken, kijken ze je ongelovig maar meestal bewonderend aan. Dat hebben ze nog nooit meegemaakt. Ze knijpen in je benen of slaan een kruis “Jesus Christus”. En waarom ik het dan wel doe. Ik vertel dan dat ik Cuba zo’n mooi land vind en de Cubanen zo vriendelijk en sociaal. Bovendien is zo’n tocht goed voor mijn benen en voor m’n hoofd, zeg ik dan. Dat kunnen ze niet begrijpen! In de eethuisjes op het platteland hebben ze weinig om te verkopen. Kleine bolletjes niet afgebakken witbrood met flinterdunne tomaatschijfjes. Bij het vorige tentje hadden ze als enige ‘fritas’ op het menu. Het bleken zwartgebakken dunne soort hamburgers te zijn. Ik heb er vriendelijk voor bedankt, de eerste en enige keer! Het bleek gemaakt te zijn van een soort chinees varkentje. Deze lopen veel bij mensen wel of niet aangelijnd. Gisteren zag ik er veel rondlopen in een bos bij de Varkensbaai. Vandaar misschien wel de naam. Nu heb ik rijst met stukjes zwoerd. Ik pas even met fietsen. M’n armen zijn verbrand en mijn benen willen niet meer. Ik zit hier lekker in de schaduw met een licht windje. Ik heb m’n shirt uit en geniet van mijn pilsje. Tussen het beantwoorden van de vragende mensen van ‘waarvandaan’ en ‘waarnaartoe’, kan ik weer een stukje van m’n verhaal schrijven.

Van de prijzen die ze hier rekenen is niets te volgen. Ik betaal in het dollarrestaurantje waar ik nu zit $ 30,00. Daar kan ik in een pesos-gelegenheid 100 keer voor eten. Ze zijn helaas spaarzaam te vinden. Ik ondervind weinig problemen met het terugontvangen van het juiste wisselgeld. Soms ontvang ik door Cuba gedrukte dollarbiljetten. Duidelijk te onderscheiden worden ze normaal als dollar biljetten behandeld.

Het is vandaag zondag en er wordt niet veel gewerkt. De boeren te paard dragen hun nieuwe sombrero. Ik moet er ook maar eens een aanschaffen om me beter tegen de zon te kunnen beschermen. Dan kan ik m’n fietspetje misschien wel tegen zo’n mooie pet van de politie ruilen. Ik vroeg dat laatst aan een paar mensen of ik dat kon maken. Maar dat moest ik maar niet proberen. De militairen zijn hier nadrukkelijk aanwezig. Ze ogen streng en groeten niemand. Overal zijn controleposten. En ze komen overal de administraties controleren. De Cubanen zelf lijken de militairen te negeren en blijven er vrolijk onder. Ontzag voor de militairen is duidelijk voelbaar.

Het restaurantje waar ik nu zit is ook van de staat. De lieftallige dame krijgt maar weinig klanten op de zondagmiddag. De prijzen zijn voor de gewone Cubanen veel te hoog. Ik raak aan de praat met haar en laat wat boekjes over Cuba zien. Gretig bekijkt ze de plaatjes. Het was me op het vliegveld al opgevallen dat er geen krant of tijdschrift te koop was en dat was dus nergens op Cuba. Ze blijft maar kletsen en vragen. Jammer dat m’n Spaans zo beperkt is. Op een gegeven moment schrijft ze ‘$ 20’ aan de binnenkant van haar mollige dijen!

Op zoek naar een slaapplaats maak ik nog een foto in de avondzon van lachende Cubanen op een kar. Ik stak m’n duim op en terwijl ze al weer voorbij waren, hoorde ik ze zeggen “Playboy”!!

 

Maandag 4 maart 2002

 

Het is een mistige ochtend en de zon wil niet doorkomen om mijn spulletjes te drogen. Ik besluit toch op te breken omdat mijn huid wel een zonloze dag kan gebruiken. Het is nog maar 30 km naar Santa Clara. Vannacht heb ik het licht van de stad al gezien.

Vlak voor de stad haalde ik een paar jongens op gammele fietsjes in en zij weer mij. Een jongen probeerde al fietsend mij een eend te verkopen, die hij los in zijn bakje achterop had. Ondanks mijn zware bepakking kon ik met mijn versnellingen heuvelop iedere Cubaan ‘hebben’. Heuvelaf kwam de waaghals mij iedere keer weer voorbij! Bij het binnenrijden van Santa Clara bedacht ik me dat hij me wel eens van dienst kon zijn. Ik had een adres van een meisje dat een jaar in Nederland geologie gestudeerd had. Het adres had ik via,via gekregen om haar wat geld te brengen. Ik had gezegd dat ik er alleen heen zou gaan als het in mijn reisschema paste en als het me uitkwam. Ik liet hem het adres zien. Z’n maatje die wel kon lezen werd er bij gehaald. Met hem ging ik in vliegende vaart dwars door de drukke stad. Het verkeer dat voorrang had pakte het ook. Hij moest nog even van zijn fiets om het ergens te vragen. Ik kon nog net een paar foto’s nemen, ook van zijn ‘zadel’. Een stuk schuimrubber met touw vastgebonden dus. Al fietsend vroeg hij nog een paar keer de weg en in een paar tellen stonden we voor het huisje van de ouders van Alba. Het zag er onbewoond ofwel onbewoonbaar verklaard uit, maar er gelden hier heel andere normen! We klopten aan de deur en tot mijn verbazing werd er open gedaan. De moeder van Alba, een oude donkere Cubaanse, stond vriendelijk lachend voor me. Ik gaf de jongen twee fooien, ook voor je vriendje, zie ik.

Behalve de moeder van Alba was ook haar zus Alisia thuis, ze was werkloos. We kletsten en dronken wat. Ik kon m’n natte spullen op de waslijn hangen. Een smalle strook langs het langwerpige huisje bood hiervoor de gelegenheid. Je kon elkaar daar bijna niet passeren.

Ik kon me wat wassen, alleen gezicht of helemaal vroegen ze. Ik koos voor het laatste, daar was ik nu wel aan toe. Het ‘bad’ moest eerst nog geprepareerd worden. Toen ik na een kwartier naar achteren kon lopen, kreeg ik de kans het gehele huisje te zien. De drie vertrekken waren open, omdat er alleen zijmuren gebouwd waren. Met een voorgevel van drie meter breed is dat ook onmogelijk. Na het laatste vertrekje was de toilet en douche. De kranen van de toilet en douche (pijpje uit de muur) deden het niet meer. Vandaar de voorbereidingstijd. Er stond een oud kinderbadje met water en een beker klaar! Naast de wc hingen losse velletjes krantenpapier opgeprikt. Het was oud, armoedig, maar schoon. Ik was blij met de geboden gelegenheid en kwam als herboren onder deze ‘douche’ vandaan.

Inmiddels was Alba uit haar werk gekomen. Het is een mooie jonge vrouw en perfect gekleed. Ze heeft een dochter van twaalf Het schijnt dat studenten alleen naar het buitenland mogen voor een studie als ze een emotionele binding in Cuba achterlaten, zodat ze altijd weer terugkomen.

Met haar en haar dochter kon ik even, zonder fiets, de stad inlopen om wat foto’s te nemen, te e-mailen en te bellen. Er is een groot museum van Che Guevarra. Bij Santa Clara had hij met zijn guerilla-leger het Cuba van Batista definitief verslagen.

Terug bij het huisje maakte ik een foto van het hele gezin. De vader was inmiddels thuisgekomen. Ook de dochter van Alisia was uit school thuis gekomen. Haar man woonde ook in. Het was dus een driegeneratie bewoning,  twee echtparen en een kind. Eén tweepersoonsbed, een paar banken en geen enkele afgesloten ruimte, dit was wel heel primitief! Als ik het omreken zouden er in mijn huis, waar ik alleen woon, ongeveer 50 Cubanen kunnen wonen!

Op het einde van de middag gingen we naar de flat waar Alba nu sinds een paar maanden woonde. Het zijn dezelfde kille woonblokken die je overal in de oude communistische landen ziet. Een latino Cubaan past hier niet in. Ze staan als vloeken in het landschap. Maar het is altijd nog beter dan niets en de Cubaan accepteert het vriendelijk en gelaten. Alba woonde bij een kinderloze oom en tante in. Zo had ze een kamer voor zichzelf en sliep ze met haar dochter in een groot tweepersoonsbed. Het was een redelijke, weliswaar zeer gehorige flat, waar bijna alles werkte. Voor de wc moest je nog een emmer water meenemen. Alba wil graag een huisje voor zichzelf kopen. Voor 5.000 euro heeft ze haar eigen optrekje, voor een Cubaan een vermogen. Kunnen we hier geen fonds voor opstarten. ‘Una casa por Alba”, zou een mooie naam zijn, dacht ik.

 

Dinsdag 5 maart 2002 (mijn verjaardag)

 

Ik heb in de flat van Alba weer eens lekker in een bed geslapen. Na alle gevechten met muggen en mieren toch wel weer prima. In de woonkamer werd ik onthaald met een omhelzing en een paar dikke zoenen. Zo is het toch een feest om 58 jaar te worden!

Ik zit nu in Remedios, een van de oudste stadjes van Cuba. Ik maak wat foto’s van het plein en de oude kerk in Spaanse stijl.  Het plaatsje is gesticht in 1524 door Vasco Porcallo de Fiqueroa. Hij was behalve veroveraar van de nieuwe wereld ook nogal een liefhebber, zoals in de Lonely planet zo ‘netjes’ staat vermeld, “hij fatherde meer dan 200 kinderen”! Op het parkachtige plein hangt een heerlijke sfeer. Caribische rock schalt uit grote boxen. Wat fietsende radja’s proberen een paar dollar te verdienen. Een paar skelerende kinderen, wat fietsers, bankhangers en bedelaars vullen het historische decor. Jammer dat een paar meiden me met mijn fiets uit het wandelgebied willen weren. Het begint bovendien te regenen en ik wil nog bellen (verjaardag). In ben ook nog door een lid van een Cubaanse band uitgenodigd om naar een optreden te komen luisteren. De dagen beginnen hier ook al weer te kort te worden!

De saxofonist nodigde me na de muziek-sessie uit voor mij nog wat te spelen. Op zijn vraag welke muziekgenre antwoordde ik “jazz”. Het klonk melancholisch en sprak me wel aan. Hij woonde in een eenvoudig huisje en schilderde in zijn vrije tijd. Op de muur had hij Che, een halfgod voor hem, een quetzal, een mooie vogel en de trots van Cuba en het paradijs geschilderd. Hij probeerde wat schilderstukjes te verkopen. Met muziek wilde hij niets bijverdienen: cultuur was gratis, vond hij. Ik begon net te denken dat hij homo was toen er twee mensen met de bijbel kwamen. Ik bedankte, liet wat geld achter en verdween in de motregen.

 

 

Woensdag 6 maart 2002

 

Ik had in Caibarin geslapen en de enige weg terug was weer via Romedios. Ik wilde nog even de sfeer van het plein voelen. Ik at en dronk wat, maar het begon te plenzen.

 

Ik dook de kerk in. Een gebouw uit het rijke koloniale verleden, veel bladergoud. In schril contrast met de armoe buiten de kerk. Weer buiten werd ik aangesproken door een mannetje op leeftijd met glinster-ogen. Hij vroeg of ik uit Engeland of Italië kwam. Ik liet hem raden en via Tsjechië en Duitsland, kwam hij op Nederland. Hij vroeg me geld. Ik kon zijn manier van bedelen wel waarderen. Ik gaf hem een paar pesos. Hij had m’n briefjes echter gezien en wilde die wel hebben! Ik gaf hem een briefje van 20. Eén euro voor ons, voor hem weer een week eten. Voor 6 tot 8 pesos moeten ze een dag werken. Een pond ham kost hen een weekloon.

Vannacht heb ik in een leeg hokje geslapen. De lucht was zwart en het was kouder geworden. Het was 10 meter van zee. Buiten vond ik geen geschikte plek waar ik rustig zou kunnen slapen en de arme volkswijken waren hier tot aan de kustweg. Het was al bijna donker toen ik naar binnenglipte. Ik wilde dat niemand me zag. Op Cuba blijft echter bijna niets ongezien. Overal zijn mensen en ze zijn zeer oplettend. Het hokje zag er schoon uit en er lagen geglazuurde tegels op de vloer. De deur en een raam met houten jaloezieën waren nog intact. Voor het andere open raam stond al snel een man met militaire pet. Ik dacht nu kan ik m’n veilige slaapplaats wel vergeten. Hij vroeg wat ik erin deed. Ik legde hem uit dat ik erin wilde slapen. Hij vertrok weer. Door de houten luifels van het jaloezie-raam zag ik hem weglopen. Ging hij zijn meerderen halen? Het bleef stil en ik begreep dat hij me gedoogde. Ik sliep toch wat onrustig en om 4.00 uur werd ik wakker van iets. Ik zag een kop met pet op de muur, gevormd door het licht van een lantaarnpaal die door het raam scheen. Ik schrok. Ik pakte m’n mes en portemonnee. Wat te doen? Zal ik snel alles inpakken en wegwezen. Aan de overkant van de weg begonnen de arme wijken al en ’s avonds hadden een paar jongens ijzeren staven gestolen van een dumpplaats. Er gebeurde echter niets. Ik was blij toen de eerste haan begon te kraaien. Het moet dezelfde militair als ’s avonds geweest zijn. Hij wilde zeker zien of alles nog goed met me was. Ja, Fidel zorgt ook goed voor mij! Ik besloot hier vroeg weg te gaan en zat om 7 uur op m’n fiets, op weg terug naar Havana via de noordkust.

Ik rijd door kleine dorpjes. Het is een lust om hier rond 12 uur binnen te fietsen. De mensen verzamelen zich dan in het centrum en drinken en eten wat. Zo te horen hebben ze heel wat bij te kletsen! Heineken zie je hier overal. Soms iemand die te veel gedronken heeft en de lachers op zijn hand krijgt. Er wordt hier een visje gebakken en met brood verkocht. Dat maakt het fietsen hier zo eenvoudig. Ik eet en drink alles wat ze hier langs de weg verkopen. Het ziet er primitief, maar schoon uit.

 

Donderdag 7 maart 2002

 

Het was toch nog flink trappen het laatste stuk naar de kust. Ik had de wind pal tegen. Isabela was een mooie naam om een nacht door te brengen. De laatste 10 km gingen door een moeras met interessante planten en vogels. Ik heb dan nog liever wat regen dan veel muggen.

Helemaal aan het einde van de weg zou een restaurant zijn, had een mannetje op een fiets mij verzekerd. Dan was dat ook zo, was inmiddels mijn ervaring. Het was een nieuw gebouwtje, een ranchon, met een groot rieten afdak. Omdat er erg veel wind van zee stond mocht ik achter de bar zitten. Het eten smaakte me voortreffelijk. Tweemaal viel het licht in het hele dorp uit. Niemand leek er van op te kijken. Het hulpje van de beeldschone eigenaresse kwam breedlachend vertellen dat ze me op het plein van Santa Clara gezien had. Ik zit nu in een pizzeria, waar ik naar toe gewandeld ben. Daar herkennen ze me als ‘de Hollander op de fiets, die Cuba rondtrekt’. Het wordt tijd dat ik weer terugga, ik wordt hier nog bekend!

Ik sliep die nacht op het terras en paste met nog een oud baasje op het restaurant. Er waren hier aan de kust veel militairen. Ik vroeg aan een militair op wacht of ik wat foto’s mocht nemen. Hij moest het aan z’n meerdere vragen en die weer aan z’n baas. Gedrieën kwamen ze naar mij toe en gaven me een hand. Ik legde de situatie uit: een fietser uit Holland en geïnteresseerd in Cuba. Geen sprake van!

De schoolkinderen zijn allen gekleed in uniform met rode dasjes. Het schoolplein doet mij denken aan mijn eigen jeugd. Spelen met de bal of kletsen in kleine groepjes. Na de eerste schoolbel twee-aan-twee keurig in de rij. Na de tweede bel valt er een doodse stilte. Er volgt dan nog een hele ceremonie onder een Cubaanse vlag. In hetzelfde schooltje werd gisteravond Engelse les en computerles gegeven aan puberende meiden. “I love you” en “I am at your service”, riepen ze me luidgiegelend toe.

 

Vrijdag 8 maart 2002

 

Ik werd vandaag wakker van een kraaiende haan onder het raam. Verder was er gescharrel van varkens en gepiep van kuikens.Het had vannacht hevig geonweerd en gestortregend. Behalve wat regenspetters door het raam werd me deze wolkbreuk gespaard.

Gisteravond was spannend. Ik was bij een playa, strand geweest, terwijl het al begon te schemeren. Er was geen gelegenheid om te eten en het was er te vies om een kampje op te slaan. Ik besloot door te fietsen naar het volgende strand, 20 km verder. Onderweg begon het te bliksemen. De schemertijd duurt hier kort. Er kwam een heftig zwaaiende jongen in een Russische auto, een Moscovi, naast me rijden. Of hij me naar een hotel kon brengen. We stopten om de conversatie wat gemakkelijker te maken. Ik kon ook wel bij z’n broer slapen. Hij was dokter, die in een hotel werkte en goed Engels sprak. Ik weigerde en zei dat ik aan het strand wilde slapen. Hij bleef echter volhouden. Hij had me in de vorige plaats zien zoeken naar een eetgelegenheid. Ik dacht aan de vele waarschuwingen om me met dit soort mensen niet in te laten en aan de lichtflitsen van het dreigende onweer. Ik besloot met hem mee te gaan. Uit de kofferruimte moesten eerst twee grote jerrycans op de achterbank gezet worden. Mijn fiets paste er in. Onderweg merkte ik al gauw dat hij flink gedronken had. Onderweg kocht hij nog twee pilsjes en al rijdend dronken en kletsten we. Het was een komische jongen en we noemden elkaar amigo. Zijn broer bood geen onderdak, bang voor zijn baantje in het staatshotel. Hij zei dat we wel naar zijn schoonouders konden gaan. Ze woonden niet veel verder in een ruim huis. Ze waren in het begin erg bang. Ik liep ook naar binnen en probeerde ze gerust te stellen. Het waren lieve mensen van in de zeventig. Hij werkte nog iedere dag en stond om 5.00 uur op.

Ik kreeg een kamer met bed. Er stond een ventilator in. “Voor de muskitos”, zeiden ze.

Ik waste me uitgebreid. De amigo vroeg me om nog wat te gaan drinken. Ik weigerde natuurlijk. Van het moedertje kreeg ik een bonensoepje, rijst, tomaten en een tortilla. Helzelfde als bij Alba en ook wat de andere mensen daar iedere dag eten, meestal zonder kip of tortilla!

Na het eten keken we nog wat tv. Er waren geen keuzezenders en het voorgeschotelde was propagandistisch en van een zeer slechte kwaliteit. Na het tweemaal gezien te hebben, walgde ik ervan. Net als de heer des huizes overigens.

De amigo, Leonel, kwam weer terug met nog een pils in zijn handen. Hij nam me even alleen in een aparte ruimte. Hij had voor mij een chica, een meisje van 19 voor $ 25.00. Het verhaal verbaasde me zo, dat hij het eerst nog twee maal moest uitleggen, voordat ik het kon begrijpen, en hem “no, gratias” kon antwoorden! Hij was behalve taxichauffeur, zoals hij zei, waarschijnlijk vooral pooier.

Toen ik naar het strand reed, waar ik eigenlijk had willen overnachten, zag ik de vrouwen allemaal hun straatje schoonmaken. De modder, die losgekomen was door het noodweer, lag overal. Ik wilde aan het strand het gebouw zien dat vorig jaar september verwoest was door de orkaan.

Ik heb vanmorgen weer een paar noodreparaties aan mijn buitenband moeten doen. De band takelt steeds verder af. Hij moet het nog tot Havana uithouden. Dan gaat hij als souvenier thuis aan de muur.

Ik fiets nu weer door een veeteelt gebied. Langs de weg kan ik weer melk drinken. De koeien behoren niet tot een speciaal ras. Alle rassen ter wereld lijken hier terug te vinden. De leeuweriken en kwartels zingen op de paaltjes langs de weg. Ik heb hier weer veel bekijks met mijn fiets. Schoolkinderen drommen er zich omheen en raken m’n zadel met doorzichtige gel aan.

Midden op de dag ben ik een koel uitziend gebouwtje ingevlucht. Even uit de hitte! Op tv hadden ze gisterenavond 28º aangegeven. Het lijkt veel warmer. Meestal betrekt de lucht ’s middags wat, maar nu blijft de zon branden. Ik draag een shirt met lange mouwen, omdat mijn armen vol met blaasjes komen. Het blijkt een disco te zijn. Er hangt wat jeugd aan de bar en verder knallende disco muziek, een soort Caribische house! Ik vraag of ze bier hebben. Ze kijken me wat meewarig aan. Hij haalt een fles rum van onder de toonbank vandaan en vraagt me wat te drinken. Van achter een andere deur kwamen ze me toch nog een flesje bier zonder etiket brengen. ‘Het leven is hier zo slecht nog niet’, dacht ik. Het is hier lekker koel. Nostalgische ventilatoren doen aan het plafond hun werk. Een junta-volgeling komt met een aktetas en strak gezicht de boel controleren. Bijna doof, verlaat ik de disco en stap op mijn fiets. “Tu es benito” (je bent mooi), roep ik tegen een meisje. Hasta la vista!

 

Zaterdag 9 maart 2002

 

Ik ben in het indrukwekkend luxe Varadero aangekomen. Het is hier een wereld van verschil. Grote hotels van bijzonder mooie architectuur. Ik fiets naar het eindpunt van de landtong Puncta de morlas. Hier liggen grote catamarans, waar drommen toeristen opstappen. Geen enkele twijfel overvalt me om mijn fiets een dag in te ruilen voor een lekker plekje op dek om te gaan duiken op het koraal. Het past niet in deze vakantie!

Het was gisterenavond weer een hele belevenis. Ik probeerde een foto te maken van ruziënde aasgieren, toen er plots een wielrenner langskwam. Hij was mijn eerste in Cuba. We fietsten samen op en we bewonderden elkaars materiaal. Hij had een oude racefiets van een Italiaans merk en was gekleed in een perfecte outfit. We spraken over de Vuelta (de ronde) van Cuba en waarom Cubanen internationaal niet doorbraken. Het kwam door het gebrekkige materiaal, vond hij. Hij was 31 en schatte mij in de 40. Mijn dag kon niet meer stuk!

Dat ging hij bijna wel toen hij me bij een restaurant aan het strand afzette. Ze hadden niets te eten en ik kon er alleen Christal, prima Cubaans bier, drinken. Er was verder geen hotel in Cardenas en ik besloot door te fietsen naar Varadero. De hitte van de dag was op deze tijd van de dag verdwenen en ik scheurde onverlicht over de vierbaans weg. Vanaf een heuvel kon ik Varadero met de uitgestrekte lagune zien liggen. Ik vroeg aan een paar jongetjes de weg naar een restaurant aan het strand. Van hen moest er toch een die kant op en hij bracht me kriskras door het verkeer naar de gewenste plek. Ik begon het al normaal te vinden! Ik was de laatste gast in de staats-Ranchon en koos van de kaart wat ze me aanbevolen. Ze begonnen in het Engels, terwijl ik in het Spaans antwoordde. Het bleef verder de hele avond Spaans. Cubanen zijn trots en nationalistisch. Bovendien moeten ze bij het engels te veel aan hun noorderbuur denken, waarmee ze officieus nog in staat van oorlog leven!

Ik kreeg drie stukken biefstuk, bonen, rijst en tomaten. Het smaakte me voortreffelijk. Bovendien zag alles er hier wat welvarender uit. De wc’s waren niet dichtgespijkerd en werkten ook! Ik sliep heerlijk buiten. Op de terrassen klonk de muziek, life deze keer, met swingende Cubaanse ritmes, die ik van mijn verzameling cd’s zo goed ken. Mijn fiets moest ik maar binnen zetten hadden ze me verzekerd, maar wel voor het licht weer ophalen, anders kregen ze problemen met hun baan.

Vanmorgen moest ik weer een nieuwe breuk in m’n buitenband repareren. Ik zou hier wel een nieuwe kunnen kopen, maar ik ging liever de uitdaging aan om ermee tot het vliegveld te komen.

Het valt me op dat het hier krioelt van de (water-)scooters, brommers en auto’s. Allemaal toeristen. De oom van Alba, die bij de petrochemische industrie werkt, wist met bezorgdheid te melden dat Cuba bijna door de benzine heen was. De toeristen krijgen hier met alles voorrang en hebben geen weet van de zeer zorgelijke situatie.

Het is weer een bloedhete dag en ik rijd nu rond met een echte sombrero om me beter tegen de zon te kunnen beschermen. Het lijkt of er nog meer gezwaaid wordt. Toen ik een complete autobinnenband zag liggen, bedacht ik me geen moment. Ik knipte er een reep uit ter grootte van mijn band en schoof deze zorgvuldig tussen mijn buiten- en binnenband. Waarschijnlijk in de war gebracht door mijn sombrero,kwam de militaire politie inspecteren. Ik kreeg een hand en een bewonderend knikje toen ik het hele verhaal vertelde. Zo ga ik Havana zeker halen, dacht ik.

Ik maak vandaag niet veel kilometers, maar ik vind het genoeg voor vandaag. De volgende dag kan ik gemakkelijk tot Havana rijden, wat mijn plan is. Ik bestel een pilsje en een kip met rijst en deze keer met geraspte witte kool. Hierna nog een extra portie Miros y Christianos, zoals ze in Cuba rijst met zwarte bonen noemen. Er moet weer een flinke honger gestild worden.

 

Zondag 10 maart 2002

 

Ik werd vanmorgen wakker van de vele vogelgeluiden. Een paar ervan begon ik te herkennen. Er zat een vreemd geklok tussen. Uiteindelijk ontdekte ik twee quetzal-achtige vogels die elkaar achterna zaten. De koereigers die opeengepropt in bomen vlak boven de waterspiegel hadden geslapen, begonnen hun stellingen weer in te nemen. Wat later op de dag, als er thermiek was, begonnen ook de vele gieren het luchtruim weer te bezetten.

Mijn oog was gisteravond gevallen op een mooi geconstrueerd plateautje van een halve volte groot. Met een lange stenen trap vormde het  met nog een kleiner plateau een romantische plek, met uitzicht over zee en de baai met zijn statige brug. Het probleem was echter om ongezien beneden te komen. De eerste keer mislukte. Een meisje vroeg me of ik hier een kind had zien spelen. Het was natuurlijk een smoes. Ze bleef plakken en ik liep wat verder. Toen ze weg was ben ik met fiets en al de vele trappen afgelopen. Ik was nog maar net beneden of er stond een wat blanker meisje met bijna blond haar, voor hier een zeldzaam verschijnsel. Chica, en nog een heel verhaal. Als man alleen in Cuba is het leven hier soms niet eenvoudig! Toen ze weg was scheerden er ineens twee uilen boven mijn hoofd. Ze gingen op de betonnen railing van de plek zitten briesen en blazen. Het leek of deze plaats me niet gegund was! Het was verder een probleemloze nacht met veel sterren en muziek dat tot 2 uur ’s nachts over het water knalde.

Het duurde tot 8 uur voordat de eerste Cubaan met mij een praatje kwam maken. Ik vroeg hoe hij wist dat ik hier lag. Hij had me gisteravond gezien. Of misschien was het wel de jongen die in de zwoele nacht met zijn geliefde al zuchtend en morsend op het andere plekje de liefde had bedreven!

Volgens de statistieken zijn er op de bevolking van 11 miljoen 66% blanken van Spaanse afkomst, 12% zwarten uit m.n. West Africa en 22% mulatten. De huidskleur van de bevolking is echter zo donker en de percentages lijken me dan ook niet te kloppen. Er is echter geen discriminatie, wat een lust is om te ervaren. Dit is een verdienste van Fidel Castro. Ook het huwelijk is door Fidel gepromoot. Ondanks dat worden zestig procent van de kinderen buitenechtelijk geboren, zoals Castro zelf ook. Condooms, via het bonnenboekje, worden ‘genotskillers’ genoemd. Abortus is gratis en legaal en is daarom het meest gebruikte ‘voorbehoedsmiddel’. Aids schijnt niet veel voor te komen volgens de officiële statistieken, maar kan haast niet kloppen met zoveel wisselende seksuele contacten. Scheiden en hertrouwen is eenvoudig en gebeurt op grote schaal. De miserabele huisvesting en de veranderende rol van de vrouw in Cuba zal daar wel een grote rol in spelen. Mannen zijn een soort super-macho’s. Castro heeft de gelijkheid van man en vrouw in huishouding en beroepen bij wet geregeld. Ook homoseksualiteit, altijd als uitwas van het westerse kapitalisme gezien, wordt sinds een jaar of vijf bij wet geaccepteerd. Er zitten veel positieve basiselementen in het Cubaanse socialisme. Een dictatuur is natuurlijk nooit goed te praten, maar je merkt aan veel dingen dat Fidel er een is van het ‘goede soort’. Het hele communistische systeem is door de tijd ingehaald. Op deze wijze zal het moeilijk worden voor Cuba om zich mee te laten drijven in de economische welvaart van het westen. Cuba heeft alle mogelijkheden in zich om een welvarend land te zijn. De Cubanen zijn ijverig en slim, ze verdienen veel meer!

Castro heeft eens gezegd: “Ik ben een Marxistische-Leninist en ik zal dat blijven tot aan mijn dood”. Castro blijkt veel meer een pragmatist dan een ideële communist te zijn. Kon hij na de poging tot inlijving van Cuba (Varkensbaai) niet veel anders dan de kant van Rusland kiezen? De Argentijn Che had hem de overwinning op de voor het volk slechte dictator Batista geschonken. Rusland heeft Cuba jarenlang ‘beschermd’.

Durft de, in eigen land nog steeds bewonderde, 78-jarige Castro een nieuwe pragmatisch keuze voor het westen niet meer aan?

 

Maandag 11 maart 2002

 

Ik heb vannacht in een ‘Villa touristica’ geslapen. Het leek me een groot vakantie complex. Via een zeer steile afdaling kwam ik tot aan de slagboom. Het bleken niet meer dan zo’n 30 vakantiehuisjes te zijn, waarschijnlijk voor de staatsbonzen. Ik vroeg of er een restaurant was en ik volgde het bord. Het ‘restaurant’ bleek echter een ruimte van twee bij twee meter te zijn met in het midden een tafel, waarop één flesje bier, wat flessen drank, sigaretten en een paar zakjes chips te koop stonden. Ik kocht

de hele biervoorraad en dook in m’n fietstassen op zoek naar iets eetbaars.

’s Nachts regende het flink en ik hield mijn slaapzak, ondanks mijn goretex bivakzak, waar ik ’s nacht ingekropen was, niet droog. Met een nachttemperatuur van zeker 23º is dat geen enkel probleem.

De weg terug naar de autopista was flink duwen om mijn fiets lopend boven te krijgen. Ik zat nog 76 km van Havana af. De laatste nacht wilde ik in een hotelletje slapen. De laatste dag wilde ik wat uitgebreider door Havana fietsen om de stad beter op me in te laten werken als de eerste fietsdag.

Het was hier zwaar fietsen met veel ‘Ardennenklimmetjes’. Ik fietste over de graat van een heuvel van een paar honderd meter hoog. Aan de ene kant een mooi dal en aan de andere kant de zee met zijn azuurblauwe tinten en omo-witte brekers. Ik had vandaag weer goede benen. Rond 12 uur moest ik weer m’n lange mouwen en sombrero inzetten tegen de felle zon. Mijn lippen deden vervelend zeer. Ik stopte regelmatig om wat te eten of te drinken. Er speelde een life-bandje in de schaduw van een grote ficusboom. Voor het eerst kon ik hier weer pizza’s met mes en vork eten.

Ongeveer 20 km vóór Havana stopte ik. Er waren hier mooie stranden en weinig toeristen en de sfeer beviel me. Ik vond een geschikt hotelletje. Het was van de staat. Toen ik binnenkwam lag de receptioniste te slapen. Mijn fiets kon ik in de hal of op de kamer zetten. Wat kon haar het ook schelen! Ik installeerde me en ging met een koud flesje bier naar het strand om wat te zwemmen. Ik legde mijn spullen op een hoopje en ging naar het water. Een militaire agent zei dat ik m’n spullen zo niet achter kon laten. Ik vertelde hem dat ik twee weken door Cuba had gefietst en dat ik vond dat ik de mensen hier blindelings kon vertrouwen. Hij keek me vanachter zijn donkere brillenglazen wat ongeloofwaardig aan en besloot met zijn hele wapenuitrusting zelf maar voor m’n stuurtas te gaan staan.

Ik sliep slecht en hoorde die avond en nacht wel drie keer de zelfde melodieën door de boxen dreunen “The river of Babylon…”

 

Dinsdag 12 maart 2002

 

Ik stond om half 7 op en had vannacht beseft dat de hanen deze nacht het einde van de laatste zwoele nacht ingeluid hadden.

Gisterenavond had ik onverwachts gezelschap van een hondje gekregen. Ze was me na een prima maaltijd op een sfeervol terras gevolgd alsof ze mij verkozen had als nieuwe baas. Ik vond het vreemd omdat ik er geen aandacht aan geschonken had. Het hondje, met uitgezakte tepels, was voor de zoveelste maal loops. Honden lopen hier zonder baas schijnbaar doelloos over straat. Bij m’n laatste pilsje op de ranchon had een overheersende reu haar echter ‘genomen Er was geen ontkomen aan geweest. M’n handen hadden gejeukt! Niemand op het terras keek er echter van op. De vele ‘gelegenheids-paartjes’ hadden het waarschijnlijk te druk met hun eigen voorspel!

Ik zit in een gezellig staatsparkje midden in Havana. Met mondjesmaat worden er mensen in toegelaten. In dit soort gelegenheden is een fiets ten strengste verboden. Toch kon ik er zo doorlopen. Bij het eerste terras ging het fout en moest ik uit het park. Ik wist intussen hoeveel lekken het systeem had en kon bij het volgende terras aanschuiven.

Tegen een Nederlandse vrouw, die 5 weken fietsend met haar Amerikaanse vriend door de toeristische delen van Cuba was getrokken had ik nog geroepen “ik ga nu op zoek naar Fidel”.Ik had gisteren bij een informatiebalie met een grote plattegrond aan de muur al de residentie van Castro gevraagd. Vaag had hij een gebied opgegeven waar ik nu rondfietste. De Lonely Planet wist er niets over te melden. Aan mensen in staatsdienst hoefde ik het niet te vragen, die zouden sowieso niets zeggen. Ik werd van hot naar her gestuurd. Totdat iemand me zei dat hij dan weer hier dan weer daar woonde. Ik gaf het op. Ik nam als surrogaat nog wat foto’s van het Hotel Presidente op de Avenuda del Presidente. Toen ik van de Avenuda de grote boulevard langs zee op draaide zag ik een opvallend bunkerachtig gebouw met daarnaast een kantorenflat. Er was opvallend veel bewaking en zonder me te bedenken reed ik de stoep op richting trappen. Ik bedacht me wat ik tegen Fidel zou zeggen. Ik zou eerst het verhaal van mijn rondrit per fiets en mijn indruk van Cuba vertellen. Daar had ik al vele malen het ijs mee gebroken. Vervolgens zou ik hem vertellen dat hij er nog goed uitziet en dat hij door nog één pragmatische keuze te doen het Cubaanse volk een geweldige dienst zou bewijzen. Met het afleggen van het communistische juk en de acceptatie van het westerse systeem zou alleen hij bij het volk de volledige steun ontvangen. Hij zou gevierd worden als held over de hele wereld. De uitgeweken Cubanen zouden weer terugkomen. Hij moest de gevangenissen legen met mensen die er voor ‘niets’ inzaten. Ik was even blind van enthousiasme en vergat bijna dat twee militairen me bij m’n arm gepakt hadden en me op niet mis te verstane wijze van de trappen hadden gedirigeerd.

Nadat ik bijna tot de echte ‘kern’ van Cuba doorgedrongen was, kwam ik letterlijk weer met beide benen op de grond. Ik had even tijd nodig om me te ‘herpakken’

Ik reed die middag linea recta naar de luchthaven. De adrenaline zakte geleidelijk tot normale proporties. Ik had genoten en ik vond mij missie ruimschoots volbracht!